RES: Naar een goede inpassing van duurzame energie, mét draagvlak
De energietransitie zal in de komende jaren merkbaar worden: in en om huis, in de omgeving en in het landschap. Waar is bij voorbeeld plek om duurzame energie op te wekken? En hoeveel? Valt de keuze op windmolens of collectieve zonnepanelen, beide, of nog iets anders? Ook gaan onze woningen en gebouwen anders verwarmd worden dan met aardgas. Welke warmtebronnen zijn dan te gebruiken?
Het zijn vragen die heel dicht bij huis antwoorden krijgen. Daarom hebben decentrale overheden de regie in het vinden van antwoorden. De provincies, gemeenten en waterschappen weten zelf het beste waar de mogelijkheden en onmogelijkheden liggen. Maar hoe en met wie vinden zij de antwoorden? Hoe zorg je tegelijk dat inwoners erachter staan? Pieterjan van der Hulst en Kristel Lammers, de vertrekkende en komende directeur van het Nationaal Programma Regionale Energie Strategie (NP RES), geven antwoord.
Van idee tot uitvoering
Het Klimaatakkoord heeft de fase van uitvoering bereikt. Steeds duidelijker wordt dat Nederland qua energielandschap nogal wat zal veranderen. “Dat is eerder vertoond, met ons aardgas in de jaren zestig,” zegt Pieterjan van der Hulst. “Het kan, zowel technisch als qua ruimte. Onze grootste uitdaging nu is een goede inpassing in onze leefomgeving en financiële haalbaarheid. Denk aan kwetsbare gebieden en groepen. De uitvoering voor veel maatregelen uit het Klimaatakkoord kan alleen slagen als daarvoor draagvlak is in de regio’s. Dat vraagt om samenwerking tussen rijk en regio.”
De Regionale Energiestrategie (RES) is de sleutel voor de regionale opwek, opslag en transport van duurzame energie en ook de verdeling van warmtebronnen. Dertig regio’s in Nederland maken elk hun eigen strategie voor elektriciteit en warmte, vullen die ruimtelijk in en nemen in enkele gevallen ook mobiliteit of landbouw mee. De RES richt zich op 2030 en waar mogelijk op 2050. Het Nationaal Programma RES ondersteunt de regio’s daarin. Kristel Lammers: “Het Nationaal Programma is van en voor alle regio’s. Alle overheden werken op gelijkwaardig niveau samen, dus voorbij het eigenbelang.” Van der Hulst vult aan: “Dat vraagt om goede afspraken. Die moeten voorkomen dat iedereen weer in die reflex van het eigenbelang schiet.”
RES 1.0
Die afspraken zijn voor een groot deel ingevuld. De onderverdeling in dertig regio’s is gebeurd, het nationaal programma is opgetuigd en de regio’s zijn van start. Inmiddels liggen de eerste contouren van een concept-RES (van Zeeland) zelfs al op tafel, de rest komt eraan. Medio volgend jaar moeten alle 30 regio’s hun RES in concept klaar hebben. Dan legt het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) alle plannen naast elkaar en rekent ze door. Elke regio kan de PBL-analyses gebruiken voor het maken van de RES 1.0. Zo is in het Klimaatakkoord afgesproken dat alle energieregio’s samen in 2030 ten minste 35 terawattuur (TWh, ofwel miljard kilowattuur) aan grootschalige duurzame elektriciteit op land opwekken. Is het samen geen 35 TWh? Dan wordt in overleg met en vooral tussen de regio’s gekeken hoe het doel wél kan worden gerealiseerd en wat daarvoor nodig is.
In maart 2021 dienen de regio’s de RES 1.0 in. Daarin wordt nog concreter aangegeven hoe regio’s hun energie-transitie doelstellingen gaan behalen. Elke twee jaar herziet iedere energieregio de RES op grond van nieuwe inzichten, innovaties of ervaringen. “Zo ontwikkelt de RES zich stapsgewijs,” zegt Lammers.
Ondersteunen
Het NP RES is bedoeld om informatie te leveren en kennis te delen voor het opstellen van de RES’en. Recent publiceerde het NP RES daarvoor een Handreiking. Lammers: “Wij willen de regio’s ondersteunen in het halen van hun doelstellingen voor elektriciteit en gebouwde omgeving. We richten ons daarbij op zowel de bestuurders als de ambtenaren. Wat gaat er gebeuren en waarom doen we dit? Wanneer moet er besloten worden? Door wie en waarover? Hoe kun je omgaan met het organiseren van het draagvlak? We hebben een intranet waar bestuurders en ambtenaren die aan de RES werken kennis en ervaringen kunnen uitwisselen.”
Van der Hulst: “Naast hulp bij het proces van besluitvorming bieden we structuur en informatie. We hebben bijvoorbeeld Nederland in kaart gebracht Er zijn wel honderd kaartlagen met verschillende soorten informatie, gerelateerd aan energie. Die zijn voor iedereen beschikbaar, dus ‘open source’. We bieden congressen aan, we onderhouden netwerken en programma’s voor verschillende thema’s. We hebben een Expertpool die kan helpen, we kunnen bijvoorbeeld helpen bij de aanbesteding van een warmtenet en we hebben voorbeelden van startnotities voor een RES op ons intranet staan.” Ook is er de samenwerking met andere relevante nationale programma’s, zoals voor Programma Aardgasvrije Wijken en het Expertise Centrum Warmte maar ook bijvoorbeeld met het Netwerk Aquathermie. Die spelen elk een rol in de uitvoering van het Klimaatakkoord.
Participatie en draagvlak
De partners in het Klimaatakkoord zien het als zeer belangrijk dat de overheden ook andere partijen betrekken bij de plannen en de ontwikkeling voor duurzame elektriciteit en een duurzame gebouwde omgeving. Dat is nodig om kennis te mobiliseren en tegelijk draagvlak te creëren bij alle betrokken partijen, zowel bij bedrijven als inwoners. Als doel staat in het Klimaatakkoord bijvoorbeeld dat omliggende bedrijven en omwonenden voor de helft eigenaar moeten worden van duurzame energieparken.
Al bij de ontwikkeling van regionale strategieën worden andere partijen dan alleen overheden betrokken. Zo zijn netbeheerders onmisbaar als het gaat om het transporteren van de duurzame elektriciteit en warmte naar de bedrijven en inwoners. Ook ondernemers, maatschappelijke partijen en inwoners zullen zo snel als mogelijk worden betrokken. “Wij leveren daarvoor een handreiking (zie verdieping 7 en 8 in de Handreiking, red). Maar die participatie is vooral de verantwoordelijkheid van de regio zelf,” zegt Van der Hulst. “Inwoners worden sowieso betrokken als de strategieën worden vertaald naar lokaal niveau, als er bijvoorbeeld plannen voor een windmolenpark of een wijk moeten worden ontwikkeld. Maar het kan ook eerder. Dat kan per regio of gemeente verschillen.”
Van der Hulst en Lammers hebben vertrouwen in het halen van de doelen. De betrokkenheid van maatschappelijke partijen maar ook inwoners is groot. Van der Hulst: “We moeten inwoners vooral ‘ontzorgen’. In het creëren van draagvlak en betrokkenheid bij bijvoorbeeld windparken is het wel eens mis gegaan. Maar er zijn ook windparken gebouwd zonder enig probleem. Daarbij kunnen overheden, energiebedrijven en andere partijen veel van elkaar leren.”
Lammers rekent vooral op een positieve grondhouding. “Ik zie een brede beweging die op gang is. We hebben het vaak over dingen die misgaan, maar dit is ook mooi en spannend. En tegelijk: als het spannend wordt, moet het wel ‘wij’ blijven, en niet uitmonden in naar elkaar wijzen.”